Jason Williamson en Andrew Fearn, Sleaford Mods, hebben beet, en dat is best bizar. Want het gebeurt niet vaak dat twee blokes van ver in de veertig ineens alsnog doorbreken met hun muziek.

Je kunt niet zeggen dat Sleaford Mods uit Nottingham grote stappen heeft gemaakt op het nieuwe album. Album nummer elf, English Tapas, klinkt als album nummer tien, negen en acht: een neerwaartse draaikolk van woorden over een hoekige, ongelikte bas-en-drumloop uit een sampler. Anders gezegd: we gooien zing-zeggers als Mark E. Smith, Alexei Sayle, James Murphy, Johnny Rotten en Scroobius Pip in een blender en klaar! Proost!

Het praatpunkduo – boeventronies, t-shirtjes en onafscheidelijk biertje in de hand – zal komende zomer op geen enkel festival ontbreken en overal de tent platspelen. Mark my words. Wie de band eerder zag op bijvoorbeeld Lowlands of Best Kept Secret kent de formule: Fearn neemt nog een slok bier, drukt op de spatiebalk van de laptop en Williamson loopt leeg als een gootsteen die ontstopt wordt. Fuck is een woord dat vaak uit zijn mond komt. Williamson slaat non-stop dwangmatig op zijn eigen achterhoofd, alsof hij zeker wil zijn dat alle woorden de juiste uitgang van zijn hoofd wel vinden. Acts als deze vullen doorgaans nauwelijks een pub in Macclesfield, maar Sleaford Mods drukt de spatiebalk vandaag de dag niet in voor minder dan duizend bezoekers.

'De onzichtbare onderklasse zit nog altijd in shitpubs'

Onzichtbare onderklasse

Sleaford Mods is hot. Dit voorjaar verschijnt de documentaire Bunch of Kunst over het fenomeen Sleaford Mods. Afgelopen jaar was daar al de film Invisible Britain, waarin het verhaal en de muziek van de band moeiteloos over beelden zijn geplakt van troosteloze, vergeten Britse achterstandswijken, demonstraties tegen de Tories en de brexit. Scènes die doen denken aan de gruizige jaren tachtig. En dat is misschien wel het wonder van Sleaford Mods; terwijl ze de festivaljeugd in Europa een onvergetelijke avond bezorgen, krijgen de minderbedeelden in eigen land dankzij de twee een stem. 

Zanger Jason Williamson: ‘In de jaren tachtig zag je veel armoede en onvrede in de Britse straten, in het echt en op televisie. Het bestaat nog steeds, maar je ziet het niet meer zo duidelijk. Media berichten er nauwelijks over en als ze dat wel doen is het op een milde manier. En dan heb je nog de gentrificatie. Panden worden opgeknapt en alles ziet er weer mooi uit. Maar de onvrede blijft zo verborgen. Er is een groep die in de hoek gedrukt wordt, terwijl de rest het genot van een beter leven deelt. En die onzichtbare onderklasse zit nog altijd in shitpubs en niet in gezellige koffietentjes met veel te dure koffie.’

Zelf komt de zanger uit een heel gewoon gezin, vertelt hij. ‘Mijn ouders werkten en ik ging naar school en later naar college. Ik studeerde drama en Engelse literatuur, maar stopte daarmee toen ik muziek ging maken.’ Zo verdwaalde Williamson in een leven van veel baantjes met lage inkomsten in winkels, pakhuizen en fabrieken. ‘Ik weet wat het is om onzichtbaar te zijn. Nu hebben we meer geld, maar ik zal altijd oog voor die mensen hebben, omdat wij dat leven ook goed kennen. En ik denk dat zij zichzelf in Sleaford Mods herkennen: de eerlijkheid van twee gewone gasten met een laptop. What you see is what you get. Twee gasten die ook wel eens boos en gefrustreerd zijn. Die zich ook wel eens vervreemd voelen. Meer is er niet. We zijn geen politieke act.’

De laptop die elke avond naast de sixpack bier op een tafeltje op de bühne staat, is het enige aan apparatuur dat  Sleaford Mods met zich meezeult. Een blok aan het been, noemt Williamson elk muziekinstrument. In het verleden sleepte hij heel wat met apparatuur, toen hij nog gitaar in andere bands speelde. Bands ‘that didn’t work out’ zoals de Britten dat zo mooi kunnen zeggen. Hij speelde folk, pop en later ook elektronica. Alles de oefenruimte uit, de bus in, naar de pub en aan het eind van de avond moest alles weer terug. ‘Dat nooit meer,’ zegt hij nu. ‘Een groot leeg podium vind ik belangrijk. Een gepassioneerde gitarist heeft echt geen gitaar nodig. Die krijgt overal wel geluid uit.’

Een paar biertjes

Er is weinig voor nodig om je voor te stellen dat Williamson na een avondje optreden terugkeert naar zijn pub om met een pint lager naast zijn maten neer te ploffen en te vertellen over zijn avonturen ‘on the road’ met de band. Maar dat gebeurt niet. Vrienden heeft hij nauwelijks en het drinken heeft hij onlangs afgezworen. Zijn leven speelt zich nu voornamelijk online af. Hij mailt graag met muzikanten die hij door de jaren heen heeft leren kennen. ‘Ik moet mijzelf opnieuw programmeren. Andrew drinkt nog wel, maar ik moet nog een manier vinden om het bij een paar biertjes te houden. Ooit zal mij dat lukken.’

Nee zeggen tegen een biertje helpt wel bij het onthouden van de enorme lappen tekst die Williamson iedere avond in zijn microfoon spuugt. ‘Ik doe er per nummer ongeveer twee weken over voordat ze helemaal in mijn kop zitten. En dan moet ik ze nog geregeld opdreunen omdat ik ze anders weer kwijtraak. Zolang ze in de set zitten, is er geen probleem.’ Maar het beangstigt hem wel. Die angst bedwingt hij momenteel door hard op zijn achterhoofd te slaan. Zo blijft hij scherp. Maar, constateert hij zelf: ‘Ik moet van die tic af. Het is natuurlijk zinloos om bang te zijn dat je de tekst vergeet. De woorden zitten in mijn kop, ze komen er echt wel weer uit.’ Overigens is het – voor het gemak – inkorten van de teksten geen optie voor Williamson. ‘Onze nummers zijn belangrijk. En ik heb nou eenmaal veel te zeggen. Ik heb veel meegemaakt en altijd een mening. Daarom denk ik niet dat er jonge gasten zijn die mijn werk beter zouden kunnen doen.’